Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1879

Datum uitspraak2001-05-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/124168-00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE AMSTERDAM Parketnummer: 13/124168-00 Datum uitspraak: 31 mei 2001 (bij vervroeging) op tegenspraak VONNIS van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, 8e meervoudige kamer B, in de strafzaak tegen: [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in het Huis van Bewaring (..). De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 februari 2001, 17 mei 2001 en 29 mei 2001. 1. Telastelegging. Aan verdachte is na wijziging van de telastelegging ter terechtzitting, telastegelegd dat 1. hij op of omstreeks 14 november 2000 te Amsterdam om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, een ander ([medeverdachte 1]) inlichtingen heeft verschaft tot het plegen van dat feit (te weten informatie dat hij een afnemer had voor een hoeveelheid van een materiaal bevattende Benzylmethylketon, een middel ter vervaardiging van amfetamine) en/of vier liter, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende Benzylmethylketon (een middel ter vervaardiging van amfetamine), een stof waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat dat bestemd is tot het plegen van genoemd feit, tezamen en in vereniging voorradig en/of voorhanden en/of aanwezig heeft gehad; artikel 10 A Opiumwet Subsidiair: hij, niet zijnde een houder van een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën en/of een persoon of instelling als bedoeld in artikel 4 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, op of omstreeks 14 november 2000 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk voorhanden heeft gehad 4 liter 1-fenyl-2-propanon, ook wel genaamd BMK (Benzylmethylketon), zijnde een geregistreerde stof van bijlage 1 bij de richtlijn 92/109/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 december 1992, als genoemd in artikel 1 eerste lid onder b van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën; artikel 5 Wet voorkoming misbruik chemicaliën jo artikel 1 onder 1 WED jo art 2 lid 1 WED; 2. hij in of omstreeks 1 september 2000 tot en met 29 november 2000 te Amsterdam, in elk geval in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door hem, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het vervoeren en/of afleveren van hoeveelheden XTC-pillen (bevattende MDMA) en/of cocaïne, welke deelneming bestond uit het: - houden van besprekingen en/of - verschaffen van inlichtingen en/of aanwijzingen en/of opdrachten met betrekking tot de uitvoering van de misdrijven en/of - onderhouden van contacten met de leveranciers en/of afnemers van die XTC-pillen en/of cocaïne en/of - meedoen aan de misdrijven; artikel 140 Wetboek van Strafrecht 3. hij in of omstreeks 1 september 2000 tot en met 29 november 2000 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of synthetische drugs, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of mdma, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s), telefoongesprekken gevoerd en/of besprekingen gevoerd en/of ontmoetingen gehad onder meer met twee engelse personen (genaamd [betrokkene 1] en [betrokkene 2]) en/of (met deze personen) besproken hoeveel eenheden van genoemde stof(fen) er geleverd zouden gaan worden en/of welke prijs er betaald zou moeten gaan worden en/of besproken wie voor het vervoer van genoemde stof(fen) zou zorgdragen en/of welk vliegveld "veilig" zou zijn voor de uitvoer van genoemde stof(fen); artikel 10a Opiumwet Van de vordering wijziging telastelegging is een kopie als bijlage aan dit vonnis gehecht. 2. Voorvragen. -------------- 3. Waardering van het bewijs. De rechtbank acht het onder 1, 2 en 3 telastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 4. Beslissing: Verklaart het onder 1, 2 en 3 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis. Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. van Dijk, voorzitter, mrs. C.P.E. Meewisse en H.P.H.I. Cleerdin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Kooiman, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van mr. J.A. Kooiman.